25343 |
slachtklaar |
rijp:
rīp (L268p Velden),
slachtrijp:
slaxrīp (L268p Velden)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
rijp:
rīp (L268p Velden),
slachtrijp:
slaxrīp (L268p Velden)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
17871 |
slag |
klap:
klap (L268p Velden, ...
L268p Velden),
slag:
slāāg (L268p Velden),
slêg (L268p Velden)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
34594 |
slaghout |
slaghout:
slāxholt (L268p Velden),
sluitschei:
sluǝtsxęi̯ (L268p Velden)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|
26186 |
slaglijnen |
koorden:
koorden (L268p Velden),
slaglijnen:
slaglijnen (L268p Velden)
|
De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71]
II-3
|
34593 |
slagschei |
slagschei:
slāxsxęi̯ (L268p Velden)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|
24375 |
slak |
slak:
slek (L268p Velden, ...
L268p Velden,
L268p Velden)
|
slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuis:
slekkenhoes (L268p Velden),
slakkenhuisje:
slekkenhuuske (L268p Velden)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
ideosyncr.
slang (L268p Velden)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20761 |
slangetje |
knop:
Syst. WBD
knöppe (L268p Velden)
|
Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|