20543 |
suikerklontje |
klontje suiker:
oo kort
kluntje sooker (L268p Velden)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikeroom:
sokkeroeme (L268p Velden),
sookeroeme (L268p Velden),
sòkkeroëme (L268p Velden)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
sookertant (L268p Velden),
sòkkertant (L268p Velden),
suikertante:
sokkertante (L268p Velden)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
⁄t soest in mien oeren (L268p Velden)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20704 |
taaie pannenkoek |
kletskoek:
Syst. WBD
kletskook (L268p Velden),
leren thijs:
Syst. WBD
lère tiës (L268p Velden)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20745 |
taart |
taart:
Syst. WBD
taart (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26305 |
taats van de kleine spil |
punt:
punt (L268p Velden)
|
Het onderste pinvormige gedeelte van de kleine spil dat bij vast werk in de taatspot draait. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛtaats van het staakijzerɛ.' [N O, 16d; A 42A, 24]
II-3
|
26541 |
taatspot van de kleine spil |
potje:
potje (L268p Velden)
|
De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21]
II-3
|
20616 |
tabak snuiven |
snuiven:
werkwoord
snoeven (L268p Velden)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20577 |
tabakspruim |
pruimpje tabak:
werkwoord
prümpke tabak (L268p Velden),
pruimtabak:
pro͂e͂mtabak (L268p Velden)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] || snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|