22230 |
tijdverdrijf |
tijdkorting:
tīedkorting (L268p Velden)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tīēger (L268p Velden)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
31740 |
timmeren |
timmeren:
tømǝrǝ (L268p Velden)
|
De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.]
II-12
|
27253 |
timmerman |
timmerman:
tømǝrman (L268p Velden)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
25228 |
tocht, zuiging van lucht |
tocht:
(korte oog).
toog (L268p Velden)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24255 |
tochtig |
bokkig:
bokex (L268p Velden),
rinds:
reŋs (L268p Velden),
rits:
rets (L268p Velden, ...
L268p Velden),
stierig:
stīrex (L268p Velden),
varrig:
varex (L268p Velden)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33652 |
toegang tot akker |
opvaart:
opvaart (L268p Velden),
vaargat:
vārgāt (L268p Velden)
|
[N 11, 8]
I-8
|
19663 |
toilet |
huisje:
høskə (L268p Velden)
|
wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
21380 |
tol betalen |
barrier (<fr.) betalen:
breer betale (L268p Velden)
|
tol betalen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21215 |
tolboom |
slagboom:
slaagbaum (L268p Velden)
|
de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|