e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitglijden uitslidderen: oetsliddere (Velden) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uitvunderen: oetvungere (Velden) uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitschelden schelden: schelde (Velden) schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitslag vertonend branderig: brandǝrex (Velden), brɛndǝrex (Velden) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitsliepen sliepuit doen: slie‧p oe‧t doo‧n (Velden, ... ), uitsliepen: oetslie‧pe (Velden) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitspannen uitspannen: utspanǝ (Velden) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitstekende delen van de trekschei braktompen: braktompǝ (Velden), scheitompen: sxęi̯tǫmpǝ (Velden) De delen van de trekschei waaraan de strengen bevestigd worden. [N 17, 25b; N G, 58c] I-13
uitwerpselen stront: stroont (Velden) uitwerpselen [N 10c (1961)] III-1-1
uitwerpselen van het paard paardekeutelen: pē̜rdǝkø̄tǝlǝ (Velden) [A 9, 24b] I-9
uitwerpselen van koeien koestront: kustront (Velden) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11