id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20646 | varkensvet | vet: vet (Velden) | reuzel [DC 17 (1949)] III-2-3 |
20594 | vast | vast: vas bro͂e͂d (Velden) | doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3 |
34272 | vaste uitwerpselen | keutels: kø̄tǝls (Velden), krenten: krentǝ (Velden), krentǝn (Velden), stront: strǫnt (Velden) | [N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] I-12 |
33363 | vaste voer- en drinkbak | krib: krep (Velden) | De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6 |
22648 | vastenavond | vastelavond: v;stəloͅ.vənt (Velden), vasteloavend (Velden) | vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)] III-3-2 |
23332 | vastendag | vasteldag: vesteldaag (Velden) | vastendag [SGV (1914)] III-3-3 |
23331 | vastentijd | vasten: vāste (Velden) | vasten [SGV (1914)] III-3-3 |
21284 | vechten | vechten: fɛxtə (Velden) | Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1 |
34266 | vee | beesten: biǝstǝ (Velden), vee: vi (Velden) | Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11 |
20503 | veel drinken | zuipen: zoepe (Velden), zoepe(n) (Velden) | drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)] III-2-3 |