| 20646 |
varkensvet |
vet:
vet (L268p Velden)
|
reuzel [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
| 20594 |
vast |
vast:
vas bro͂e͂d (L268p Velden)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 34272 |
vaste uitwerpselen |
keutels:
kø̄tǝls (L268p Velden),
krenten:
krentǝ (L268p Velden),
krentǝn (L268p Velden),
stront:
strǫnt (L268p Velden)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c]
I-12
|
| 33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krep (L268p Velden)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
| 22648 |
vastenavond |
vastelavond:
v;stəloͅ.vənt (L268p Velden),
vasteloavend (L268p Velden)
|
vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 23332 |
vastendag |
vasteldag:
vesteldaag (L268p Velden)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 23331 |
vastentijd |
vasten:
vāste (L268p Velden)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 21284 |
vechten |
vechten:
fɛxtə (L268p Velden)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
| 34266 |
vee |
beesten:
biǝstǝ (L268p Velden),
vee:
vi (L268p Velden)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 20503 |
veel drinken |
zuipen:
zoepe (L268p Velden),
zoepe(n) (L268p Velden)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|