21310 |
dief |
dief:
deef (L268p Velden)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|
19807 |
dienblad |
dienblaadje:
dēnblɛtjə (L268p Velden)
|
dienblad [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
19080 |
dienst |
dienst:
dins (L268p Velden)
|
dienst [SGV (1914)]
III-1-4
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L268p Velden)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
dier:
dēēr (L268p Velden)
|
dier [SGV (1914)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bats:
bats (L268p Velden),
batse (L268p Velden)
|
dij [SGV (1914)] || dijen [SGV (1914)]
III-1-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
diek (L268p Velden)
|
een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33520 |
dik sap van steenvruchten |
koekoekszeiver:
Veldens dialekt
koekoekzeiver (L268p Velden)
|
stijf geworden sap uit steenvruchten (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)]
I-7
|
20532 |
dik worden |
dikken:
dieke(n) (L268p Velden)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20714 |
dikke boterham |
homp:
Syst. WBD
ennen homp (L268p Velden),
ronde boterham:
Syst. WBD
rônde bôtram (L268p Velden)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|