24483 |
geknotte wilg |
knotwilg:
knotwilg(e) (L268p Velden),
-
knotwilg (L268p Velden)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
harren:
Syst. WBD
hárre (L268p Velden)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaartje:
rôêtstèrtje (L268p Velden)
|
gekraagde roodstaart
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
krolhaor (L268p Velden)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
geld (L268p Velden),
gɛlt (L268p Velden),
xɛlt (L268p Velden),
klamotten:
Van Dale: klamot, klamodde, (gew.) 1. kluit, klont; - borrel; - 2. oorveeg; - 3. slons.
klamotten (L268p Velden)
|
geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
gele kwikstaart:
gaele kwikstaart (L268p Velden),
kwikstaart:
kwikstaart (L268p Velden)
|
kwikstaart, geel [DC 26 (1954)] || kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23206 |
geloof |
geloof:
gelouf (L268p Velden)
|
geloof [SGV (1914)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
gelīēve (L268p Velden)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
rommelen in de verte:
het roomelt in de verte (L268p Velden)
|
eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17711 |
geluidloze wind |
stiekeme, een -:
enne stiekeme (L268p Velden)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1961)]
III-1-1
|