e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veldwezelt

Overzicht

Gevonden: 1746
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middennaafbanden naafbanden: (enk)  nǭf˱bã.nt (Veldwezelt) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
mier aamzeik: hoamzeek (Veldwezelt) mier III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Veldwezelt), koningen: kię.neŋǝ (Veldwezelt) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mekə (Veldwezelt) lonken (mikken) [RND] III-3-2
misdienaar misdiender: meͅsdeender (Veldwezelt) Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3
moe moeg: me:ch (Veldwezelt) moe [RND] III-1-2
moeilijk vooruitkomen taffelen: taffele (Veldwezelt) Moeilijk vooruit komen (schravelen, taffelen, stachelen, strompelen). [N 109 (2001)] III-1-2
moer moer: moor (Veldwezelt), mōr (Veldwezelt) konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moestuinx moostem: mōstəm (Veldwezelt, ... ), warmoeshof: weremeshof (Veldwezelt) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 19B (1936)] [ZND 24 (1937)] I-7
mol mol: mǫ.l (Veldwezelt  [(thans)]  ), molleshoop: mǫ.lǝshō.p (Veldwezelt) Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.] I-3