e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veldwezelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkenstrog varkenstrog: vɛrkǝstrōx (Veldwezelt) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
varkensvet gesmolten vet: gəsmoͅ.ltə veͅt (Veldwezelt) gesmolten vet [Goossens 1b (1960)] III-2-3
vaste bloedmassa klonters: klōntǝrs (Veldwezelt) In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.] II-1
vaste uitwerpselen keutelen: kī.ętǝlǝ (Veldwezelt), schaapsmest: sxǭpsmɛs (Veldwezelt), stront: stro.nt (Veldwezelt) In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11, I-12
vaste varkenshuid zwaards: zwāts (Veldwezelt) De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.] II-1
vastenavond vastelavond: vastəlu:vət (Veldwezelt) vastenavond [RND] III-3-2
vat vat: vǭ.t (Veldwezelt  [(20 kg)]  ) Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.] II-3
vat, ton vat: vǭt (Veldwezelt) Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12
vazelzeug vazelvarken: vǭzǝlvɛrkǝn (Veldwezelt) Zeug die men in de wei laat lopen, zonder ze te willen vetmesten of voor de fok te gebruiken. Volgens de informant van Q 158a wordt dit varken in reserve gehouden als fokzeug. Het WNT (XVIII p. 956 s.v. vazelvarken) geeft als eerste betekenis "fokvarken" en als tweede "mager varken". Een vazelvarken wordt ook wel met opzet schraal gevoerd om het voor het fokken te gebruiken, naderhand ook om het gedurende de winter in leven te houden en dan tegen het voorjaar te gaan mesten (z. WNT XVIII p. 952 s.v. vazel III 3). [JG 1c, 1d, 2c; NE 2.I.8; N C, Q 111 add.; monogr.] I-12
vechthaan soorthaan: sorthǭ.nǝ (Veldwezelt), vechthaan: vē, xhǭn (Veldwezelt), vɛxhǭn (Veldwezelt) Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12