32874 |
zeisring |
buis:
bous (Q091p Veldwezelt)
|
Het los metalen onderdeel van de zeis, dat steel en blad te zamen houdt. Bij de ouderwetse zeis was dit onderdeel een metalen band of ring die om de zeissteel en de daartegenaan liggende arend van het blad sloot en die door middel van een spie tussen ring en arend of tussen ring en steel werd vastgeslagen. De ring was niet persé rond, maar vaak aangepast aan de vorm van het uiteinde van de steel en van de arend, en kon zodoende een vierkante of afgeplatte omtrek hebben. Bij de moderne zeisen vindt men wel een ring in de vorm van een manchet die met imbusschroeven wordt vastgezet; benamingen als slot en manchet wijzen wellicht op deze vorm van de zeisring. Zie afbeelding 4, nummer A3 en B3. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel zeis zie het lemma ''zeis''.' [N 18, 67d; JG 1a, 1b, 2c; A 14,2; L 45, 2; add. uit L 26, 18; monogr.]
I-3
|
21087 |
zemelen |
klijen:
klęjǝ (Q091p Veldwezelt)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
17681 |
zenuw |
zenuw:
zeenuwees (Q091p Veldwezelt)
|
Zenuw (zenuf, zeen, nerf). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē̜vǝ (Q091p Veldwezelt)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
18581 |
zich aankleden |
aandoen:
zich aondoe.n (Q091p Veldwezelt),
aankleden:
zich aonklēje (Q091p Veldwezelt)
|
Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
21298 |
zich bemoeien met |
moeg maken:
meug maoken (Q091p Veldwezelt),
moeien:
meeije (Q091p Veldwezelt)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
niet wie hij moet zijn:
nit weij h`r mŏŏt zīēn (Q091p Veldwezelt)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wēnsǝlǝ (Q091p Veldwezelt)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18201 |
zich verkleden |
omkleden:
zich imklēje (Q091p Veldwezelt)
|
Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18219 |
zich warm aankleden |
warm aandoen:
zich wērrem aondoe.n (Q091p Veldwezelt)
|
Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|