21572 |
zo arm als ... |
zo arm als de straat:
te straot (Q091p Veldwezelt)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
i̯ę.vǝr[den] (Q091p Veldwezelt),
īǝ.vǝr[den] (Q091p Veldwezelt)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
18890 |
zonder opzet |
zonder erg:
zonder erg (Q091p Veldwezelt)
|
zonder bedoeling [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gəpjā.zdə koͅp (Q091p Veldwezelt)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
`t zoe.r hebbe (Q091p Veldwezelt)
|
Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
surelle:
sjrel (Q091p Veldwezelt),
šəreͅl (Q091p Veldwezelt)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
`t zoe.r hebbe (Q091p Veldwezelt)
|
Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zū.rmōs (Q091p Veldwezelt)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24284 |
zwaan, algemeen |
zwaan:
vdBerg; omgesp.
zwōͅn (Q091p Veldwezelt, ...
Q091p Veldwezelt)
|
kleine zwaan (122 gelijk de wilde zwaan [120b], maar kleiner [N 09 (1961)] || wilde zwaan (152 geen knobbel op de snavel; gele snavel; rechte nek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32917 |
zwaden spreiden |
spreiden:
spręi̯e (Q091p Veldwezelt)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|