id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22480 | driekoningen | driekoningen: dreijkjèninge (Veldwezelt) | de naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari] [N 112 (2006)] III-3-2 |
34094 | driespeen | driekantige: drei̯kęntegǝ (Veldwezelt) | Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117] I-11 |
22655 | drijftol | kokkerel: kokerel (Veldwezelt), Tol. ko(o)kerél (Veldwezelt) | Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen] [N 112 (2006)] III-3-2 |
19574 | drinkglas | glas: glaos (Veldwezelt), glōͅs (Veldwezelt), pint: pē.nt (Veldwezelt) | drinkglas [RND] || glas [ZND 35 (1941)] III-2-1 |
25128 | droog weer | droog: drĭĕch (Veldwezelt) | droog [RND] III-4-4 |
34156 | droogstaan | droogstaan: (de koe) stē drix (Veldwezelt) | Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11 |
17941 | druk heen en weer lopen | jagen: jaoge (Veldwezelt) | Bedrijvig heen en weer lopen (rondridderen, -rennen, rettereren). [N 109 (2001)] III-1-2 |
22021 | duif (alg.) | duif: en doo(oe)f (Veldwezelt), Pl. [du:.ve] douf (Veldwezelt) | duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)] III-3-2 |
21965 | duivenhok | duifhuis: dūvǝs (Veldwezelt), duives: dū.vəs (Veldwezelt) | Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2 |
22090 | duivenslag | slag: slōͅ.ch (Veldwezelt), slǭ.x (Veldwezelt) | Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2 |