24478 |
eik |
eik:
e:k (Q091p Veldwezelt),
eikenboom:
eekəboom (Q091p Veldwezelt),
-
ekeboom (Q091p Veldwezelt)
|
eik [RND], [ZND 20 (1936)] || eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
e:kələ (Q091p Veldwezelt),
eekəl (Q091p Veldwezelt),
-
ekels (Q091p Veldwezelt)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
32734 |
eindvoor in het midden |
sluitsvoor:
slū.ts˲vǭr (Q091p Veldwezelt)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
24142 |
ekster |
ekster:
èkster (Q091p Veldwezelt),
vdBerg; omgesp.
ēͅkstər (Q091p Veldwezelt)
|
ekster || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
êêkstrouf (Q091p Veldwezelt)
|
eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)]
III-1-2
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
elǝstek (Q091p Veldwezelt)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
19685 |
elektriciteit |
elektriek:
illətrik (Q091p Veldwezelt)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21257 |
elektrische tram |
elektrieken tram:
illətriktram (Q091p Veldwezelt)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
Hər zit in d⁄ellende (Q091p Veldwezelt),
⁄ch bin kraank van d⁄ellende (Q091p Veldwezelt)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19686 |
emmer |
tob:
toͅp (Q091p Veldwezelt, ...
Q091p Veldwezelt)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)]
III-2-1
|