34077 |
kern |
kalvershoorntje:
kāvǝshø̄ntjǝ (Q091p Veldwezelt)
|
Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15]
I-11
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kesemis (Q091p Veldwezelt)
|
Hoe vertaalt men in uw dialect: Kerstmis? [ZND 20 (1936)]
III-3-3
|
22457 |
ketelmuziek |
ketelmuziek:
Als weduwnaar of weduwe hertrouwde.
kjetelmeziek (Q091p Veldwezelt)
|
het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
kettel[eg]:
kętǝl[eg] (Q091p Veldwezelt)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19496 |
keukenrek |
bred:
breͅt (Q091p Veldwezelt)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
21461 |
kibbelen |
kibbelen:
kebbele (Q091p Veldwezelt),
stechelen:
stêchele (Q091p Veldwezelt)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
šētǝ (Q091p Veldwezelt)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
24184 |
kievit |
kievit:
vdBerg; omgesp.
kiwit (Q091p Veldwezelt)
|
kievit (31 ronde vleugels; kuifje; bekend van de eierenraperij [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24337 |
kikker |
kwakker:
kwakker (Q091p Veldwezelt),
kwakər (Q091p Veldwezelt),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakker (Q091p Veldwezelt)
|
kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kwakkereieren:
kwakərɛjər (Q091p Veldwezelt)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|