24190 |
kolgans |
kolgans:
vdBerg; omgesp.
kolgās (Q091p Veldwezelt)
|
kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
kolonel (Q091p Veldwezelt)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33026 |
kolven afstropen |
dorsen:
djāsǝ (Q091p Veldwezelt)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|
17813 |
komen |
komen:
komə (Q091p Veldwezelt)
|
komen [RND]
III-1-2
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
komkommer (Q091p Veldwezelt)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
kənī.n (Q091p Veldwezelt),
pl.
kəneͅin (Q091p Veldwezelt)
|
konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
kjineŋ (Q091p Veldwezelt)
|
koning [RND]
III-3-1
|
28400 |
koningin |
moer:
mōr (Q091p Veldwezelt)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
28474 |
koninginnecel, moerdop |
moederdop:
mǭj.ǝrdop (Q091p Veldwezelt)
|
Cel waarin de koningin of moer uitgebroed wordt. Ze lijkt niet op de werkbijcel of darrecel. Binnenin is deze grote cel rond. In één volk kunnen belangrijke verschillen in afmetingen der verscheidene moedercellen bestaan. Hoe groter ze zijn, des te beter kan de koningin of moer, die erin geboren moet worden, zich ontwikkelen. Elke koninginnecel bevat in zich de mogelijkheid van een zwerm. Het aantal moercellen varieert bij de verschillende bijenvolken. [N 63, 13d; S 3; JG 1b; JG 2b-5, 11; Ge 37, 38; monogr.]
II-6
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
hoofdje:
hɛtšə (Q091p Veldwezelt),
kabots:
kebotse (Q091p Veldwezelt)
|
[N Q (1966)]krop kool, volwassen koolplant [Goossens 2c (1963)]
I-7
|