22496 |
meetje steken |
schraampje gooien:
sjrèèmke goeie (Q091p Veldwezelt)
|
het spel waarbij men centen werpt in een bepald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22458 |
mei |
mei:
de mèij (Q091p Veldwezelt)
|
de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
mǭx (Q091p Veldwezelt)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
rode, een -:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
roejen (Q091p Veldwezelt),
witte hagendoorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
hagendwön, witten — (Q091p Veldwezelt)
|
haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
bronkkever:
bronkkever (Q091p Veldwezelt),
ronkkever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
rôngêver (Q091p Veldwezelt)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
18583 |
meisjesondergoed |
mdchensondergoed:
meetskesondergood (Q091p Veldwezelt)
|
Meisjesondergoed, meisjeshemd [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33294 |
melganzevoet |
boompjeskruid:
bɛi̯mkǝskrū.t (Q091p Veldwezelt)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
melǝk (Q091p Veldwezelt),
mɛ.lǝk (Q091p Veldwezelt)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
afromer:
ǭ.fręi̯mǝr (Q091p Veldwezelt)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkman:
miləkma:n (Q091p Veldwezelt)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|