e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veldwezelt

Overzicht

Gevonden: 1746
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meetje steken schraampje gooien: sjrèèmke goeie (Veldwezelt) het spel waarbij men centen werpt in een bepald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken] [N 112 (2006)] III-3-2
mei mei: de mèij (Veldwezelt) de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)] III-3-2
meid, dienstmeid maagd: mǭx (Veldwezelt) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn rode, een -: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  roejen (Veldwezelt), witte hagendoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  hagendwön, witten — (Veldwezelt) haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] III-4-3
meikever bronkkever: bronkkever (Veldwezelt), ronkkever: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  rôngêver (Veldwezelt) meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2
meisjesondergoed mdchensondergoed: meetskesondergood (Veldwezelt) Meisjesondergoed, meisjeshemd [N 114 (2002)] III-1-3
melganzevoet boompjeskruid: bɛi̯mkǝskrū.t (Veldwezelt) Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.] I-5
melk melk: melǝk (Veldwezelt), mɛ.lǝk (Veldwezelt) De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.] I-11
melkafromer afromer: ǭ.fręi̯mǝr (Veldwezelt) De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.] I-11
melkboer melkman: miləkma:n (Veldwezelt) melkboer [RND] III-3-1