e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velm

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opper opper: ǫpǝr (Velm) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oprispen rupselen: reupsele (Velm) oprispen [ZND 05 (1924)] III-1-2
opsteken van de schoven gaffelen: gafǝlǝ (Velm) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
opsteker gaffelaar: gafǝlēǝr (Velm) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-4
optillen oplichten: upliXtə (Velm) optillen [RND] III-1-2
optuigen hamen: hǭmǝ (Velm) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
orgel orgel: e schoeën oksooël be inne nieven eurgel (Velm), ulegerr (Velm), ərgəl (Velm, ... ) Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || orgel [GTRP (1980-1995)] III-3-2, III-3-3
os os: ǫs (Velm) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
oud, versleten paard oude bik: āǝ bek (Velm) Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
oude man oude man: de goeiën aë man es be ⁄t pèët door ⁄d ys gezakt en en ⁄t kaëd wetter gevalle (Velm) De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)] III-3-1