e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velm

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
riek, mestriek riek: rek (Velm) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
rijbroek culotte (fr.): rijgbroek waar vroeger strompen op werden gedragen  kəloͅt (Velm), rijbroek: reͅibruk (Velm) culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijglaars rijgbot: reͅig boͅt (Velm) laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)] III-1-3
rijk zijn er warm in zitten: ps. omgespeld volgens Frings.  weͅrəm drən zətə (Velm), rijk zijn: ps. omgespeld volgens Frings.  reͅik zeͅin (Velm), zijn broodje is gebakken: ps. omgespeld volgens Frings.  zə bry(3)̄tšə əs gəbakə (Velm) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkdom fortuin: foͅrty(3)̄n (Velm) rijkdom [RND] III-3-1
rijp rijp: rééəp (Velm) rijp [RND] III-2-3
rijp vormen, rijpen rijmen: ruimen  røͅymə (Velm), t heeft geruimd  teͅi gərøͅymt (Velm) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijp, rijmx rijm: rijm (Velm) rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)] III-4-4
rijshout, bonenstaak erwtrijs: ertrijzen (Velm), rijs: rijs (Velm) Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)] I-7
rijzadel rijzadel: rē̜ǝzǭǝl (Velm) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10