e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velm

Overzicht

Gevonden: 1871
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boeren labeuren: labø̜rǝ (Velm) Het uitoefenen van het boerenbedrijf; voor de opgaven labeuren doorgaans met de speciale connotatie van zware lichamelijke arbeid. Andere bijzonderheden zijn bij de opgaven zelf vermeld. Voor Q 20, 101, 113 en 253 is aangetekend dat uitspannen (ūtɛ̄panǝ) wordt gebruikt voor het "ophouden met boeren"; in Q 101 wordt bovendien voor "beginnen met boeren" de term zich aanspannen (zix ānɛ̄panǝ) opgegeven. Zie ook kaart 5. [L 37, 11c; monogr.; add. uit N 5A, 95a] I-6
boezeroen bloes: blus (Velm) boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] III-1-3
bolhoed: algemeen bolhoed: bolut (Velm) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bont als apart kledingstuk pels: pels (Velm), peͅls (Velm) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3
bont en blauw slaan blauw en groen slaan: blaou ɛɛn grüün gəslāgə (Velm), slaan dat hij kraakt: gəslagən dat ər kraktə (Velm) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
bonte koe met zwarte kop zwartkop: zwatkǫp (Velm) [N 3A, 128] I-11
bonte specht, specht houtspecht: hooëtspek (Velm) specht [ZND 07 (1924)] III-4-1
bontkraag pelsen col (fr.): peͅlsə koͅl (Velm) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelsen jas: peͅlsə ja.s (Velm) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog boo: boͅ.u (Velm), boog: ene booh(oe)ch (Velm), center: sęntǝr (Velm) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] II-9, III-3-2