33811 |
vos, vospaard |
voes:
vuš (P174p Velm)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
20294 |
vriend |
vriend:
vrint (P174p Velm)
|
vriend(in) [RND]
III-3-1
|
25203 |
vriesweer |
vriesweer:
vriesweer
vriswēr (P174p Velm)
|
vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vrizə (P174p Velm)
|
vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23276 |
vroegmis |
eerste mis:
di.stə mɛs (P174p Velm)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.u (P174p Velm),
vroo (P174p Velm),
vrouwmens:
vroməs (P174p Velm)
|
vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vęi̯zǝ[kalf] (P174p Velm),
vɛ̄ǝzǝ[kalf] (P174p Velm)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
vaars:
vęi̯s (P174p Velm)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34396 |
vrouwelijk lam |
ooitje:
ui̯kǝ (P174p Velm)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ooi:
ō (P174p Velm),
ou:
ou̯ (P174p Velm),
outje:
ou̯kǝ (P174p Velm)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|