21683 |
wbd: in trek |
goed gaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
sə gon gut (P174p Velm)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21662 |
wbd: katten |
laten stikken:
ps. omgespeld volgens Frings.
əm lōətə stəkə bə zən wau̯r (P174p Velm)
|
katten: Wat zegt men wanneer de koper de verkoper met zijn waar laat zitten, niet afhaalt wat hij gekocht heeft [katten? hij heeft gekat?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21680 |
wbd: kwaadgeld |
<wat is de eigenlijke prijs>:
ps. omgespeld volgens Frings.
wā əs ūrən eͅigələkə preͅi̯s? (P174p Velm)
|
kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
laten:
ps. omgespeld volgens Frings.
vər dē preͅi̯s wəl əx dā lōətə (P174p Velm)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22860 |
weddenschap |
wedding:
wödiŋ (P174p Velm)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
18166 |
weer genezen |
terug op zijn stuk:
trug op z`n stuk (P174p Velm)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
de sneeuw valt op een warme steen:
de sneeuwt valt op ne warme steen (als het sneeuwt na Lichtmis)
də snā vəlt oͅpnə weͅrmə stiən (P174p Velm),
de zwellevers brengen de lente mee:
de zwaluwen brengen de lente mee
də zweͅləvərs breͅŋə də leͅntə mi (P174p Velm),
driekoningen lengen de dagen een hanenschreeuw:
driekoningen lengen de dagen enen haneschreeuw
dreͅikøniŋa leͅŋə də dàux nən oͅunəsxriəf (P174p Velm)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
eiweer:
het eiweer ?
ət eͅiwēr (P174p Velm)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33663 |
wei |
wei:
wē (P174p Velm),
wē̜i̯ (P174p Velm),
węi̯ (P174p Velm, ...
P174p Velm)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
17597 |
wenkbrauw |
oogschel:
oegschellen (P174p Velm)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|