e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velm

Overzicht

Gevonden: 1871
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zondagse schort bindvoordoek: beŋvörək (Velm) schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)] III-1-3
zool van een schoen zool: zoͅul (Velm) zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3
zoolbeslag stuk caoutchouc: stø̜k kǝtšu (Velm) Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.] II-12
zuiveren haar zuiveren: hø̜r zøu̯vǝrǝ (Velm) Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58] I-11
zult, preskop geperste kop: geperste hoofdkaas  gəpázdəkoͅp (Velm) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zuring, groente sulker: søləkər (Velm) Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)] I-7
zuster zuster: zeŭster (Velm) zuster [ZND 04 (1924)] III-2-2
zuurdeeg heefsel: hēsǝl (Velm), ējsǝl (Velm) Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.] II-1
zuurdesem hefsel: heessel (Velm) zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)] III-2-3
zuurkool zuurmoes: zy(3)̄rmus (Velm) ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)] III-2-3