33070 |
haverhok |
bok:
bǫk (P174p Velm),
hopper:
hǫpǝr (P174p Velm)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kist (P174p Velm),
voerbak:
fǫu̯rbák (P174p Velm)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
ly(3)̄əpex (P174p Velm)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33708 |
heizode los- en stukploegen |
stroppen:
strǫpǝ (P174p Velm)
|
[N 27, 16]
I-8
|
33370 |
hekwerk van stalpalen |
reep:
rii̯ǝp (P174p Velm)
|
Het geheel van de stalpalen, de koedrempel en de bovenste kribbeboom, dat de koeienstand van de krib en de voergang scheidt. Omdat het een hekwerk is en omdat er vóór ook wel hooi voor de koeien geworpen wordt, kunnen de benamingen overeenkomen met die voor een ruif. [N 5A, 38; N 4, 60; A 44, 21h]
I-6
|
19915 |
hemel |
hemel:
dən e.məl (P174p Velm)
|
hemel [RND]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (P174p Velm)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
engel (P174p Velm)
|
hengsel [ZND 43 (1943)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋst (P174p Velm)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|