33094 |
mijt afdekken |
wijpen:
wē̜pǝ (P174p Velm)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
luizen:
[sic]
ly:əzə (P174p Velm),
mikken:
mikə (P174p Velm)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|
34112 |
miltkuilen |
kuilen:
kālǝ (P174p Velm)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
klem:
klęm (P174p Velm)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
domplucht:
doemplocht
dumploͅxt (P174p Velm),
grijs merre:
bij zomeravond
grijze merre (P174p Velm),
mist:
mist
məst (P174p Velm),
nevel:
nevel (P174p Velm)
|
mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist, nevel [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24929 |
modder, slijk |
moos:
maus (P174p Velm)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
17833 |
moe |
moe:
muu (P174p Velm),
my:i (P174p Velm)
|
moe [RND] || Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
20331 |
moeder |
moeder:
moeiër (P174p Velm)
|
moeder [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
33759 |
moederloos veulen |
zuiger:
zākǝr (P174p Velm)
|
Veulen dat met een melkfles grootgebracht wordt. [N 8, 6]
I-9
|
19940 |
moer |
vooi:
vui (P174p Velm, ...
P174p Velm,
P174p Velm)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|