28606 |
een zwerm opvangen |
scheppen:
sxø̜pǝ (L271p Venlo)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|
34542 |
eend |
eend:
ē̜nt (L271p Venlo)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
24584 |
eendekroos |
kroos:
kroos (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kroost:
kroos(t) (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
eendekroos [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
33414 |
eendenhok |
eendenkouw:
ēndǝkǫu̯ (L271p Venlo)
|
Afgeschotte ruimte in de stal, doorgaans vlak bij de kippenkooi, waar men eenden houdt. [A 10, 9j]
I-6
|
22576 |
eenendertigen (kaartspel) |
eenendertigen:
einendertige (L271p Venlo)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22475 |
eenentwintigen (kaartspel) |
eenentwintigen:
einentwintige (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
ijnentwintige (L271p Venlo)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23052 |
eenling in carnavalsoptocht |
einzelgnger (du.):
einzelgenger (L271p Venlo),
faats:
1. Enkel, niet meer dan een; 3. Vrijgezel.
faats (L271p Venlo)
|
1. Iemand die niet in groepsverband met de carnavalsoptocht mee trekt. || 2. Eenling (in carnavalsoptocht).
III-3-2
|
18851 |
eenvoudig |
bedeesd:
bədees (L271p Venlo),
eenvoudig:
⁄nvoudig (L271p Venlo),
einfach (du.):
einfách (L271p Venlo),
gewoon:
gewoën (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
gəwōēn (L271p Venlo)
|
eenvoudig [SGV (1914)] || zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
keet:
keet (L271p Venlo)
|
Een eenvoudige, kleine, soms armoedige woning van hout, riet, stro of plaggen gebouwd (kot, hut, brak, keet, patiek) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21517 |
eenzaam |
alleen:
állein (L271p Venlo),
eenzaam:
einzaam (L271p Venlo),
gans alleen:
gans allein (L271p Venlo)
|
alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens] [N 87 (1981)]
III-3-1
|