19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikfloeië (L271p Venlo),
flikfloeëje (L271p Venlo),
muiken:
cf. VD
moeke (L271p Venlo)
|
flikflooien [SGV (1914)] || vleien
III-1-4
|
18912 |
flink; flinke persoon |
een die van aanpakken weet:
eine dae van aanpakke wet (L271p Venlo),
flink:
flink (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
vlot:
vlot (L271p Venlo)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)] || geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L271p Venlo),
vlim (L271p Venlo),
gele, een -:
ne gaele (L271p Venlo),
kliek:
WNT: kliek (II), 3): Fluim. Verouderd. [!!]
kleek (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kwalster:
WNT: kwalster (III): fluim, rochel.
kwalkster (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kwalster (L271p Venlo)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)] || opnemen om te wegen, om het gewicht te schatten [kwikke] [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
fluimen opgeven:
vlimme opgaeve (L271p Venlo),
klieken:
WNT: klieken (I), 3) Fluimen uitspuwen.
kleke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kwalsteren:
kwalstere (L271p Venlo),
kwalsteren (L271p Venlo),
opgeven, slijm:
sliem opgaeve (L271p Venlo)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fiespelen:
fiespele (L271p Venlo),
fiespelen (L271p Venlo),
bv. in het oor
fiespələ (L271p Venlo),
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
smiespelen (L271p Venlo),
zoetjes praten:
zutjəs praotə (L271p Venlo)
|
fluisteren [DC 16 (1948)] || lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
24782 |
fluitekruid |
fluitekruid:
idem
fluitekruid (L271p Venlo)
|
fluitekruid [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
24147 |
fluiter |
fluiter:
fluiter (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
fluiter || fluiter (12,5 alleen in hoge loofbossen; vrij zeldzaam; roep vrij luid [djuu-djuu]; zang onder het vliegen [tjip-tjip-tjip-tjirrrrrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
flǝwiǝl (L271p Venlo),
fǝrwiǝl (L271p Venlo),
velours:
flūr (L271p Venlo)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fǫkmē̜r (L271p Venlo)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
fonkelen:
fonkele (L271p Venlo),
fónkələ (L271p Venlo)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|