24149 |
fuut |
fuut:
fuut (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
fuut || fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
goan (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
B.v. ik kan neet mei gaon.
gaon (L271p Venlo)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
de wind is gaon ligge (L271p Venlo),
gaon ligge (L271p Venlo),
gaon liggə (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
wind geit ligge (L271p Venlo),
zich leggen:
geit zich liggə (L271p Venlo)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
murw:
mèùrf (L271p Venlo),
snotgaar:
snotgaar (L271p Venlo)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28761 |
gaas |
gaas:
gās (L271p Venlo)
|
Luchtig en doorschijnend weefsel, waarbij de draden wijd uiteenliggen. [Gi 1.IV, 57; MW]
II-7
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijggaatje:
riejgaetjes (L271p Venlo),
rijggat:
riegaater (L271p Venlo),
rieggaater (L271p Venlo)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28925 |
gaatjestang |
nesttang:
nęsttaŋ (L271p Venlo)
|
Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a]
II-7
|
33905 |
gal |
gal:
(mv)
galǝ (L271p Venlo)
|
Gallen zijn veerkrachtige zwellingen met vochthoping in de gewrichtszakken, peesscheden of slijmbeurzen. Gallen komen voor langs de pijp, achter de knie, de koot en de kogel. Door allerlei oorzaken kunnen gallen ontstaan aan voor- en achterknieën, bij het jonge dier door verkeerde voeding, een tekort aan vitamine, een wormbesmetting, verkeerde standen, voetverwaarlozing en het te vroeg inspannen; bij oudere paarden zijn gallen vaak een teken van slijtage. Zie afbeelding 17 en 20. [A 48A, 54h; N 8, 90d, 90f en 90h; monogr.]
I-9
|
21314 |
galgenaas |
galgenaas:
gàlgənaos (L271p Venlo),
schoft:
schoef (L271p Venlo),
strop:
ströp (L271p Venlo)
|
de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || galgenaas [SGV (1914)]
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
galmgaten:
galmgate (L271p Venlo),
galmgater (L271p Venlo)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|