31884 |
gelijkvijlen, gelijkraspen |
zuiver vijlen:
zȳvǝr vīlǝ (L271p Venlo)
|
Met een houtvijl of houtrasp een werkstuk mooi gelijkmaken, bijvoorbeeld nadat onderdelen daarvan zijn samengevoegd. [N 53, 158c]
II-12
|
23949 |
gelofte |
gelofte:
gelofte (L271p Venlo)
|
Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
gelauf (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
geloof [SGV (1914)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23710 |
geloofd zij jezus christus |
christelijke groet:
christelijke groet (L271p Venlo)
|
De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
gluive (L271p Venlo)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
geluiven (L271p Venlo)
|
Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24153 |
geluid van de patrijs |
kierewieten:
kierewiete (L271p Venlo)
|
het geluid van de patrijs (kierewieten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
hommelen:
hommele (L271p Venlo),
ho͂mmele (L271p Venlo),
hómmələ (L271p Venlo),
hômmele (L271p Venlo),
rommelen:
rómmələ (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
ut rômmelt al wat (L271p Venlo),
ət ro͂mməlt (L271p Venlo)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17710 |
geluidloos een wind laten |
ene op de sokken laten (gaan):
op de sök (L271p Venlo),
op de zök loate goan (L271p Venlo)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
19273 |
gelukken |
boteren:
bôttere (L271p Venlo),
gelukken:
gelökke (L271p Venlo),
lukken:
lökke (L271p Venlo),
lökkə (L271p Venlo)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|