32985 |
groenvoer |
voerkoren:
vōrkǭrǝ (L271p Venlo)
|
De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.]
I-4
|
21329 |
grof |
grof:
grōāf (L271p Venlo),
grǭf (L271p Venlo)
|
Gezegd van een paard met zware poten. Een aantal antwoorden is opgenomen in het lemma ''zwaar paard'' (4.5.1), omdat het daar eerder thuishoort. [N 8, 64b] || grof [SGV (1914)]
I-9, III-3-1
|
28453 |
grof broed |
grof werk:
grǭf wɛrk (L271p Venlo)
|
Cellen bestemd voor darrenbroed. Na het maken van fijn broed gaan de bijen over op het vervaardigen van grof werk of de darrenraat. Het patroon van de darrenraat is gelijk aan dat van de werkbijenraat maar de celafmeting is belangrijk groter dan die bij de werkbijenraat. In deze grotere cel wordt de dar uitgebroed maar voor honingopslag is ze ook zeer geschikt. [N 63, 13c; Ge 37, 59]
II-6
|
33109 |
grof dorsen |
schaapjes dorsen:
sxɛ̄pkǝs [dorsen] (L271p Venlo
[(tegen een ladder)]
)
|
Het grof dorsen of voordorsen bestaat erin dat men het mooiste graan, zonder de schoof te ontbinden, met de hand uitslaat. Dit doet men ofwel tegen een ladder (L 214, 244c, 247, Q 121c; de opgaven zelf ontbreken), of ton (L 270; id.), of tegen de afsluiting tussen dorsvloer en schuurvak, of zonder meer op de dorsvloer (L 387; id.) ofwel door lichtjes met de vlegel, die dan niet te hoog wordt opgeheven, alleen op de kop van de schoven, op de aren dus, te slaan. Soms is er sprake van een apart voor dit doel gemaakte constructie; zie het lemma ''geselblok'' (6.1.7). Wanneer men de schoven goed kan uitslaan, zodat er geen graankorrels in de aren blijven zitten, wordt het grof of voorgedorste stro als dekstro gebruikt. Als er nog korrels in de aren zitten, gebruikt men deze als varkens- of schapevoer (het wordt klapstro genoemd in L 290) of moet men ze nog met de vlegel nadorsen (fǭt˱Jr˱ geeft men hiervoor op in Q 196 en 196a). Het voorgedorste graan doet dienst als zaaigraan. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [dorsen] zie men het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 15a en 15b; JG 1a, 1b, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|
17547 |
grof gebouwd |
grof:
graof (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
groaf (L271p Venlo),
grof (L271p Venlo),
lomp:
lòmp (L271p Venlo)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17548 |
grof gebouwd persoon |
forse vent:
eine forse vent (L271p Venlo),
grove, een -:
eine graove (L271p Venlo),
struise, een -:
eine struusse (L271p Venlo),
zevenmaandskindje:
Humoristisch.
ein zevemaondskiendje (L271p Venlo)
|
zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
doede:
douda (L271p Venlo),
goede, een -:
gòje (L271p Venlo),
kurassier:
enne kurasseer (L271p Venlo),
machochel:
en megochel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
megochel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
schommel:
ein schómmel (L271p Venlo),
en schòmmel (L271p Venlo),
en schómmel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
en schômmel (L271p Venlo),
schómmel (L271p Venlo),
un schómmel (L271p Venlo),
schuit:
schuit (L271p Venlo),
staatse mokkel:
ein staatse mókkel (L271p Venlo)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
33110 |
grof gedorst stro |
orten (mv.):
ǭrtǝ (L271p Venlo)
|
Het stro dat overblijft na het voordorsen. Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma. De benaming komt voor in enkele spreekwoorden over een schrale lente: als de zon op 2 februari, Maria Lichtmis, schijnt, moet de herder het grof gedorst stro bewaren, want hij zal zijn schapen moeten bijvoederen. Bij voorbeeld: in L 288: "Schijnt de zon met Lichtmis op de toren, scheper bewaar de oorden" of in L 294: "Lichtmis hel en klaor; sjieper bewaor dien oarte", of in L 322a en 330: "Sint Maria Leechmis de zon sjient op ''t altaor; sjeper neem dien horte waor." Zie voor de fonetische documenatie van het woord(deel) [schoof] het lemma ''garve'', ''gebonden schoof'' (4.6.4). [N 14, 16; JG 1a, 1b -gedeeltelijk-, 1d, 2c; monogr.]
I-4
|
18300 |
groflinnen beenwindsel |
beenwindsel:
beinwindels (L271p Venlo),
puttee (eng.):
[Van Dale: puttee (Eng. <Hind.), m., vooral in het mv. (-s), beenwindsel voor militairen]
poetjes (L271p Venlo)
|
puttees, beenwindsels van soldaten || windsels, groflinnen lappen of ~ die bij koud of nat weer en bij vuil werk met linten of knopen om de broekspijpen worden gebonden [slophooze, beenslette, beenwagge, gette, slikbagge] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19979 |
grommen |
grommen:
gromme (L271p Venlo),
grôme (L271p Venlo),
grômmə (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|