18834 |
guitig |
guitig:
guitig (L271p Venlo),
gūūtich (L271p Venlo),
lollig:
lollig (L271p Venlo),
verneukerig:
verneukerig (L271p Venlo)
|
vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gölde (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
popje:
pupke (L271p Venlo)
|
gulden [SGV (1914)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18541 |
gulp van een broek |
gulp:
gulp (L271p Venlo),
gölp (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
dit split [N 59 (1973)] || gulp || gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
gèùlzig (L271p Venlo)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gegund (L271p Venlo),
gunne (L271p Venlo)
|
gunnen [SGV (1914)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)]
III-1-4, III-3-1
|
18856 |
gunst |
gunst:
guns (L271p Venlo),
gunstig gezind:
ps. ik vraag me af of dit woord (gunstg) goed is, of heeft invuller per ongeluk de i vergeten (en moet het gewoon gunstig zijn?!
gunstig gezind (L271p Venlo),
mogen:
meuge (L271p Venlo)
|
de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31310 |
gutsbeitel |
guts:
gøts (L271p Venlo)
|
Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.]
II-12
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
bijtend koud weer:
biêtend kald waer (L271p Venlo),
fijn koud:
fien kalt (L271p Venlo),
guur (weer):
goor (L271p Venlo),
happig:
happig (L271p Venlo),
koud (weer):
kalt (L271p Venlo),
kalt waer (L271p Venlo),
nat en schuiverig:
náát én schūūvərich (L271p Venlo),
ozelig (weer):
oozəlich (L271p Venlo),
pokkenweer:
pokke waer (L271p Venlo),
schebbig:
schoebbig waer
schoebbig (L271p Venlo),
schuiverig (weer):
schuverig waer (L271p Venlo),
schuüverig (L271p Venlo),
schūūvərich (L271p Venlo),
zuur (weer):
zoor wéér (L271p Venlo),
zôôr (L271p Venlo),
t is zoor boète.
zoor waer (L271p Venlo)
|
guur, kil || huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || huiverig, nat en koud || kil [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
haag:
hāx (L271p Venlo),
heg:
hęk (L271p Venlo),
hɛk (L271p Venlo),
hɛx (L271p Venlo)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
haagappel:
haagappel (L271p Venlo),
hagelappeltje:
hageleppelke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
hageleppelkes (L271p Venlo),
(haagappels) de oude naam
hageleppelkes (L271p Venlo),
? / Meidoorn
hageleppelkes (L271p Venlo),
kral:
naar mijn mening gebruikt in algemene zin voor alle bosvruchten
kralle (L271p Venlo),
lijsterbes:
-
liester besse (L271p Venlo)
|
De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)] || haagappel [SGV (1914)] || haagdoornvrucht || hagedoornvrucht || meidoorn [DC 13 (1945)] || meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)] || vrucht van de meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|