33949 |
haamkussen |
binnenwerk:
benǝnwɛrǝk (L271p Venlo),
kussens:
køsǝs (L271p Venlo)
|
De met stro of paardehaar gevulde binnenbekleding van het haam die voorkomt dat de nek van het paard doorgeschaafd wordt. Zie ook lemma Kussenleder. Daar het twee kussens betreft, zijn veel opgaven in het meervoud. [JG 1a, 1b; N 13, 3; N 36, 15; monogr.]
I-10
|
33953 |
haamoren |
koppen:
køp (L271p Venlo)
|
De twee boven de kap uitstekende delen van de haamspanen. [JG 1a; N 13, 9; N 36, 9a]
I-10
|
33956 |
haamslot |
haamslot:
hāmslǭt (L271p Venlo),
sluiting:
sluteŋ (L271p Venlo)
|
Slot of scharnier onder aan het haam waarmee de uiteinden van de haamspanen worden vastgemaakt. [JG 1a; N 13, 7]
I-10
|
33948 |
haamspanen |
spaan:
spǭn (L271p Venlo),
spanen:
spø̄n (L271p Venlo),
spǭnǝ (L271p Venlo)
|
De twee doorgaans houten hoofdbestanddelen van het haam die de hals van het paard omsluiten. Ze worden uit elkaar geschoven om het haam op te zetten en vastgemaakt door het haamslot (cf. lemma Haamslot). Op deze haamspanen zijn de trekhaken of trekogen bevestigd (cf. lemma Trekhaken, trekogen) waaraan de strengen worden vastgemaakt. Het meervoud van spaan kan door een uitgang (een letter of lettergreep achter de stam van het woord; -s, -en, -er,...) en/of umlaut (klinkerwijziging) gevormd worden. Voor de volgende plaatsen werden beide mogelijkheden opgegeven, die ook allebei zijn opgenomen: L 271, L 295, P 57, P 58, P 118, P 175, Q 71, Q 101, Q 111, Q 157a, Q 182, Q 204. In het grootste gedeelte van het umlautgebied hebben we te maken met een klankwettige umlaut van Wg â , maar in West-Haspengouw en in het noorden van Nederlands-Limburg gaat het om een analoge umlaut in de meervoudsvorming van woorden met Wg â, zoals bij p‹l ''paal'' - p›l ''palen''. Bovendien zijn, wat betreft de gegevens uit bron JG 1a, 1b, zowel enkelvouds- als de meervoudsvormen opgenomen, om meer gegevens aan te bieden over de meervoudsvorming d.m.v. een uitgang en/of umlaut. [JG 1a, 1b, 2b, 2b, 2c; N 13, 2; N 36, 8; monogr.]
I-10
|
34471 |
haan |
haan:
hān (L271p Venlo),
haantje:
hē̜nkǝ (L271p Venlo),
hęnkǝ (L271p Venlo)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
ho.r (L271p Venlo)
|
haar (op het hoofd) [RND]
III-1-1
|
18726 |
haarborstel |
haarborstel:
haorbŭrstel (L271p Venlo),
haorbörstel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
Een haarborstel. [DC 56 (1981)]
III-1-3
|
18404 |
haarcrème |
brillantine (fr.):
[Fr. spelling]
brillentiene (L271p Venlo),
haarcrme:
haorcraem (L271p Venlo),
haorkraem (L271p Venlo),
haorkrèèm (L271p Venlo),
pommade (fr.):
pòmààdə (L271p Venlo)
|
crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18046 |
haarenkelen |
(zich) strijken:
strikǝ (L271p Venlo),
strīkǝ (L271p Venlo),
haarenkelen:
haarinkele (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
hǭreŋkǝlǝ (L271p Venlo),
kapotte enkel (zn.):
kepotte inkel (L271p Venlo),
zijn enkel kapot stoten:
zienen inkel kaput stoëte (L271p Venlo)
|
De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || haarenkelen: Zijn enkel stuk stoten bij het lopen (haarenkelen). [N 84 (1981)] || stoten: pijnlijk tegen elkaar stoten van de enkels [N 37 (1971)] || zijn enkel stuk stoten bij het lopen [SGV (1914)]
I-9, III-1-2
|
32889 |
haargaffel |
gaffel:
(mv)
gafǝls (L271p Venlo)
|
De haargaffel is een houten gaffel waarmee men de zeis bij het haren in het veld ondersteunt. Meestal worden er twee, soms drie, tegelijk gebruikt. Soms gebruikt men voor dit doel twee stokken die in de vorm van een Andreaskruis in de grond gestoken worden. In veel plaatsen komt het gebruik van haargaffels niet (meer) voor, maar wordt het blad van de steel van de zeis afgenomen; zie kaart 25. In L 288a gebruikt men een schudgaffel ter ondersteuning van de steel; in L 291 een ploegstok. Zie afbeelding 7a. [N 18, 91; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-3
|