20820 |
ham, hesp |
knokenschink:
knaokeschink (L271p Venlo),
schink:
schink (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
Verklw. schinkske
schink (L271p Venlo),
schouder:
schouwer (L271p Venlo)
|
ham [SGV (1914)] || ham waar het bot nog inzit || schouderham || welke soort ham wordt bij u met één woord aangeduid? Er zijn bij de slager 2 soorten ham te koop, gekookte en rauwe. Een ervan kan men met éeen woord aan duiden, bij de andere soort moet er nog een woord voor [DC 46 (1971)]
III-2-3
|
23461 |
hamer van de klepklok |
klimphamer:
klimphamer (L271p Venlo)
|
De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31946 |
hamerbaan |
slagvlak:
slāx˲vlak (L271p Venlo)
|
Het verstaalde voorvlak van de hamerkop waarmee men op de spijkers slaat. Zie ook afb. 85. [N 53, 126g; N 53, 126c]
II-12
|
31947 |
hamerhuis |
gat:
gāt (L271p Venlo)
|
Het gat voor de hamersteel in de kop van de hamer. Zie ook afb. 85. [N 53, 126f]
II-12
|
31945 |
hamerkop |
kop:
kǫp (L271p Venlo)
|
Het zwaarste gedeelte van de hamer, waarmee men op de spijkers slaat. Zie voor de verschillende onderdelen van de hamerkop ook afb. 85 en de volgende lemmata. [N 53, 126b-c]
II-12
|
31949 |
hamerpin |
pen:
pɛn (L271p Venlo)
|
Het schuin aflopende deel aan één kant van de hamerkop. Zie ook afb. 85. De hamerpin wordt onder meer gebruikt om kleine spijkers in het hout te slaan. [N 53, 126d]
II-12
|
31948 |
hamersteel |
steel:
stēl (L271p Venlo)
|
De, doorgaans houten, handgreep van een hamer. [N 53, 126e]
II-12
|
17659 |
hand |
hand:
hand (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
hand [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
21731 |
handboei |
boei:
boeje (L271p Venlo),
bōējə (L271p Venlo)
|
de boei waarmee handen geboeid worden [paternoster, handboei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31934 |
handboor, fretboor |
handboor:
hant˱bǭr (L271p Venlo),
kurkentrekker:
kø̜rkǝntrękǝr (L271p Venlo)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|