19695 |
kast |
kast:
kas (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
Verklw. keske/ kesje
kas (L271p Venlo)
|
kast [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
23448 |
kast voor liturgische gewaden |
misklerenkast:
misklieerkas (L271p Venlo)
|
De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28440 |
kastdeksel |
deksel:
dęksǝl (L271p Venlo)
|
Een dekplank of dak op de kast die de bovenste kamer moet afdekken. Een dergelijk dak beschut bijen, broed en voorraad voor regen en wind. De plank heeft de oppervlakte van de broedkamer. Ze moet bijenruimte boven de ramen laten. Een combinatie van dekplank en bijenuitlaat is mogelijk maar dan moet het gat voor de uitlaat niet in het midden maar zo dicht mogelijk bij een der ramen zitten. [N 63, 10j; N 63, 10k; Ge 37, 25]
II-6
|
19505 |
kastplank |
schap:
sxā.p (L271p Venlo),
sxāp (L271p Venlo),
Verklw. schaepke
schaap (L271p Venlo)
|
plank in een kast [DC 16 (1948)] || schap (in woning of kast) || schap, in woning of kast
III-2-1
|
32180 |
kastroede |
draagstang:
drāxstaŋ (L271p Venlo)
|
De metalen staaf in een hangkast, die rust op de geerlat. [N 54, 109]
II-12
|
32181 |
kastschroef |
kleerkastbeslag:
klęjǝrkas˱bǝslāx (L271p Venlo)
|
Speciaal soort schroef waarmee zijkant, onderkant en bovenkant van een kast met elkaar verbonden worden. Zie ook afb. 174. Kastschroeven bestaan uit twee delen die elk een zwaluwstaartvormig blad hebben; in het enen blad bevindt zich een gat, waar de schroef doorheen gaat, terwijl zich in het andere blad een gat met schroefdraad bevindt, waarin de schroef past (Vanherp, pag. 266). [N 54, 113]
II-12
|
30366 |
kastslot |
meubelslot:
mø̜jbǝlslǭt (L271p Venlo),
sleutelslot:
slø̄tǝlslǭt (L271p Venlo)
|
Slot met één schoot die met behulp van een sleutel kan worden weggeschoven. [N 54, 103g]
II-9
|
19826 |
kat |
dakhaas:
daakhaas (L271p Venlo),
kat:
kat (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
poes:
poes (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat [SGV (1914)]
III-2-1
|
22311 |
katapult |
flierts:
[WNT: flirtse sub flits (I)]
flierts (L271p Venlo),
katapult:
kattepult (L271p Venlo),
kattepölt (L271p Venlo),
Waarschijnlijk van catapult.
kattepiel (L271p Venlo),
kattenfliert:
kattefliert (L271p Venlo),
kattenflierts:
kattəflierts (L271p Venlo),
katəflierts (L271p Venlo),
[WNT: flirtse sub flits (I)]
katteflierts (L271p Venlo)
|
3. Katapult. || Catapult. || Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)] || Katapult. || Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
(roëmsch).
katholiek (L271p Venlo)
|
katholiek [SGV (1914)]
III-3-3
|