18894 |
keus |
keur:
keur (L271p Venlo),
keus:
keus (L271p Venlo)
|
het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24334 |
kever, tor |
kever:
kaever (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
kêêver (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
kever [SGV (1914)] || kever, tor [DC 30 (1958)] || tor [SGV (1914)]
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
kibbelen:
kibbelen (L271p Venlo),
kīēbələ (L271p Venlo),
stechelen:
stechele (L271p Venlo),
stechələ (L271p Venlo),
steggele (L271p Venlo),
steggelen (L271p Venlo)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)] || kibbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
blauwe kiel:
blauwe keel (L271p Venlo),
boerenkiel:
wordt gedragen door boeren, landarbeiders, voerlieden en door veehandelaars
boerekeel (L271p Venlo),
jekker:
jekker (L271p Venlo),
kiel:
keel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
(Boere)kiel.
keel (L271p Venlo),
(kiel: van een schip).
keel (L271p Venlo),
werkkiel:
werkkeel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
wordt gedargen door boeren, landarbeiders, voerlieden en door veehandelaars
werkkeel (L271p Venlo)
|
hes (kiel) [SGV (1914)] || Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [SGV (1914)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
kiem:
kiem (L271p Venlo),
WLD
keem (L271p Venlo),
kiem (L271p Venlo),
scheut:
scheut (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
WLD
scheut (L271p Venlo)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
kemen:
WLD
keme (L271p Venlo),
kenen:
kene (L271p Venlo),
WLD
keenə (L271p Venlo),
uitbottelen:
WLD
ōētbòtlə (L271p Venlo)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kienen:
kēnǝ (L271p Venlo),
uitslaan:
ū.tslǭn (L271p Venlo)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kiene (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
kinə (L271p Venlo)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20592 |
kieskauwen |
eten met lange tanden:
ééte met làng tànt (L271p Venlo),
met lange tanden eten:
mét lang tánt éetə (L271p Venlo),
zauwelen:
zauwələ (L271p Venlo)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|