18950 |
baldadig (persoon) |
baldadig:
bàldərdich (L271p Venlo),
schavuit:
schavuit (L271p Venlo),
wildeman:
wildeman (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18605 |
balein |
balein:
belien (L271p Venlo),
blien (L271p Venlo),
Soms verkort tot blien.
balien (L271p Venlo)
|
balein || balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
bermhouter:
bɛrǝmhǫltǝr (L271p Venlo)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
20695 |
balkenbrij |
balkenbriets:
balkenbriets (L271p Venlo),
balkenbrij:
balkenbreej (L271p Venlo),
Syst. WBD
balkenbreej (L271p Venlo),
balkenbrei (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
balkenbrij (L271p Venlo),
briets:
briets (L271p Venlo),
kruipuit:
karboet (L271p Venlo),
kerboèt (L271p Venlo),
kerbōēt (L271p Venlo),
Syst. WBD
karboet (L271p Venlo),
tuut:
tuut (L271p Venlo),
Syst. WBD
tuut (L271p Venlo)
|
balkenbrij [N 06 (1960)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30426 |
balklaag, roostering |
balklaag:
balǝklǭx (L271p Venlo)
|
De gezamenlijke balken die op één verdieping gelegen zijn. Zij vormen de basis voor de vloer van de betreffende verdieping en de zoldering van de onderliggende verdieping. In L 210 werden de zolderribben geplaatst als de muren op plafondhoogte gemetseld waren. [N 54, 115a; monogr.]
II-9
|
22707 |
balletje bij het bikkelen |
stuiter:
stuiter (L271p Venlo),
stüter (L271p Venlo)
|
Het balletje of de knikker. [N R (1968)] || Stuiter; knikker, dient om te "biggelen"(meisjesspel).
III-3-2
|
19351 |
balorig |
balorig:
bàlōērich (L271p Venlo),
balstaartig:
balstertig (L271p Venlo),
eigenwijs:
eigewiës (L271p Venlo),
koppig:
köppich (L271p Venlo),
köppig (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
stuurs:
stuurs (L271p Venlo)
|
baloorig [SGV (1914)] || balorig || niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23039 |
balspel |
pompassen:
pómpasse (L271p Venlo)
|
Balspel.
III-3-2
|
17716 |
balzak |
zak:
zak (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
32309 |
band |
band:
bā.nt (L271p Venlo),
reep:
ręj.p (L271p Venlo)
|
In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.]
II-12
|