33842 |
kwaadaardig roepen |
meken:
mē̜kǝ (L271p Venlo)
|
[N 8, 47 en 67]
I-9
|
19314 |
kwaadspreekster |
klappei:
klápei (L271p Venlo),
kletswijf:
kletswiêf (L271p Venlo),
toet:
toèt (L271p Venlo),
⁄n tōēt (L271p Venlo),
toeter:
⁄nnen tōēter (L271p Venlo)
|
een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || klappei [SGV (1914)] || kwaadspreekster, vrouw die alles rondbazuint
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaadspreker:
kwoadsprêker (L271p Venlo),
valserik:
valserik (L271p Venlo),
vuile tong:
ps. weet niet precies of invuller dit als één antwoord bedoelt!
vōēlə tóng (L271p Venlo)
|
iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)] || kwaadspreker [SGV (1914)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaol (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
kwoal (L271p Venlo)
|
kwaal [DC 02 (1932)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
aal:
aol (L271p Venlo),
aalkwab:
WLD
aolkwab (L271p Venlo),
kwakaal:
kwakaol (L271p Venlo),
kwakoal (L271p Venlo),
puit:
WLD
poet (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u de puitaal: een levendbarende beenvis. Komt voor in zout water. De rug is bruinachtig en de onderzijde roodachtig. Op de rug en op de flank ligt een rij zwarte vlekken. Hij wordt tot 60cm lang (aalskwab, magaal, lomp, aalkwab, kwab, puit) [N 83 (1981)] || puitaal (kwabaal) [SGV (1914)]
III-4-2
|
19150 |
kwade vrouw |
canaille (fr.):
kernalje (L271p Venlo)
|
kwaadaardige vrouw
III-1-4
|
21727 |
kwajongensstreek |
bak:
Van Dale: II. bak, 4. (gemeenz.) grap, mop, poets.
bàk (L271p Venlo),
onnozel (bn.):
onneuzel (L271p Venlo)
|
min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
kwake (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kwakə (L271p Venlo),
kwākǝ (L271p Venlo),
WLD
kwake (L271p Venlo),
kwáákə (L271p Venlo),
kweken:
kwaeke (L271p Venlo)
|
Het geluid dat de koninginnen maken net vóór ze uit de cel komen. Waarschijnlijk luistert de jonge, nog niet uitgelopen moer, of zij antwoord van een mogelijke mededingster krijgt op dit gekwaak. Als dit niet het geval is, kan ze de moercel verlaten. [N 63, 32a; N 63, 33a; Ge 37, 43] || Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)] || kwaken
II-6, III-4-2
|
28516 |
kwaker |
kwaker:
(mv)
kwākǝrs (L271p Venlo)
|
Koningin die vlak vóór het uit de cel komen een dof, kwakend geluid laat horen. [N 63, 32b; N 63, 32a; N 63, 33b]
II-6
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
(kwakzalver) (L271p Venlo),
kwakzalver (L271p Venlo),
kwákzàlvər (L271p Venlo),
pisdokter:
pisdóktər (L271p Venlo),
pésdokter (L271p Venlo)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)]
III-1-2
|