19584 |
lamp |
lamp:
lamp (L271p Venlo),
Verklw lempke
lamp (L271p Venlo),
licht:
Verklw. leechske
leech (L271p Venlo)
|
lamp [SGV (1914)] || lichtpunt, lamp
III-2-1
|
19627 |
lampenkap |
kap:
kap (L271p Venlo)
|
lampenkap
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
lemmet:
leement (L271p Venlo),
leemet (L271p Venlo),
lēmet (L271p Venlo),
Verklw. lementje
lement (L271p Venlo),
Verklw. lemetje
lemet (L271p Venlo),
lemmettengaren:
lementegare (L271p Venlo),
lemetegare (L271p Venlo),
pit van een petroleumlamp
lēͅmədəgārən (L271p Venlo)
|
garen voor het maken van lont || lampenpit [Roukens 14 (1937)] || lampepit [SGV (1914)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] || lont voor lamp of kaars
III-2-1
|
18164 |
lancet |
vlijm:
vlīēm (L271p Venlo)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21145 |
landauer |
landauer:
lándauwər (L271p Venlo)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
akker:
akǝr (L271p Venlo),
land:
lant (L271p Venlo),
veld:
vɛlt (L271p Venlo)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
23151 |
landjeveroveren |
land steken:
landstaeke (L271p Venlo),
Sub staeke.
land staeke (L271p Venlo)
|
4. Landveroveren. || Jongensspel waarbij met een mes land werd "veroverd".
III-3-2
|
32822 |
landrol |
rol:
rǫl (L271p Venlo),
wals:
wals (L271p Venlo),
wel:
wɛl (L271p Venlo)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
contrei:
kontreij (L271p Venlo),
streek:
streek (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
streek? (L271p Venlo),
strèèk (L271p Venlo)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
18329 |
lang schortlint |
snoer:
sneur (L271p Venlo),
sneure (L271p Venlo)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|