17814 |
laten |
laten:
loate (L271p Venlo)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
23752 |
laten wijden |
autozegenen:
auto zaegene (L271p Venlo),
inzegenen:
inzaegene (L271p Venlo),
landzegen:
landzaegen (L271p Venlo),
laten zegenen:
laote zaegene (L271p Venlo),
zegenen:
zaegene (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33384 |
latierboom |
boxboom:
bǫks˱bǫu̯m (L271p Venlo)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
32067 |
latnagel |
latnagel:
latnāgǝl (L271p Venlo)
|
Draadnagel, die wordt gebruikt om latten, zoals die bijvoorbeeld bij het timmeren van een gebint worden gebruikt, vast te zetten. Volgens de respondent uit Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 27/11; ze waren dan dus 2.25 duim (± 5.5 cm) lang. [N 54, 16b; monogr.]
II-12
|
34642 |
latwerk |
hortje:
hø̜rtjǝ (L271p Venlo)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
20869 |
laurier |
laurier:
lereer (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
laurierblaadje:
lereerblaedje (L271p Venlo)
|
laurier || laurierblaadje
III-2-3
|
20102 |
laurierboompje |
laurier:
lereer (L271p Venlo),
laurierblaadje:
lereerblaedje (L271p Venlo)
|
laurier || laurierblad
III-2-1
|
25226 |
lauw weer |
laf (weer):
laf waer (L271p Venlo),
làf wéér (L271p Venlo),
lauw (weer):
lauw waer (L271p Venlo),
lauw wéér (L271p Venlo),
lui (weer):
lui waer (L271p Venlo),
lwij wéér (L271p Venlo),
mat weer:
mat wéər (L271p Venlo),
moe (weer):
muüg waer (L271p Venlo),
voos (weer):
foeës waer (L271p Venlo),
fōēs (L271p Venlo),
vōēs (L271p Venlo)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
laweit maken:
lawait make (L271p Venlo),
lèweit máákə (L271p Venlo)
|
lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
herrie:
herrie (L271p Venlo),
hèrrĭĕ (L271p Venlo),
kabaal:
kebaal (L271p Venlo),
laweit:
lawait (L271p Venlo),
leweit (L271p Venlo),
lèweït (L271p Venlo),
leven:
laevə (L271p Venlo),
spektakel:
spektakel (L271p Venlo),
spèktaákəl (L271p Venlo)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] || lawaai [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|