26458 |
mal |
patroon:
(mv)
patruǝnǝ (L271p Venlo)
|
Elk van de twee stukken karton, als model gebruikt bij het uitsnijden van de leerhelften voor het haamkussen of kussenleder. [N 36, 15a; Li 1963, 53]
II-10
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
mals:
màls (L271p Venlo),
zacht:
zaach (L271p Venlo),
zaag (L271p Venlo)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20205 |
man |
man:
man (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
man [RND], [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
man:
man (L271p Venlo),
mannetje:
menke (L271p Venlo),
mènkə (L271p Venlo),
ménke (L271p Venlo)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20154 |
man, manspersoon |
man:
man (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
manskerel:
manskaerel (L271p Venlo)
|
man || man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] || manspersoon
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
manchet (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
mesjet (L271p Venlo),
zoom:
zoum (L271p Venlo)
|
de boord onder aan de mouw (manchet?) [N 59 (1973)] || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
knoopje:
knuipkes (L271p Venlo),
manchetknoopje:
manchet knöpkes (L271p Venlo),
manchettenknoop:
manchette knuip (L271p Venlo),
manchette-knuip(kes) (L271p Venlo),
manchettenknoopje:
mesjetteknuipkes (L271p Venlo)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mand:
mant (L271p Venlo)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mānǝ (L271p Venlo)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
33914 |
manenschurft |
fistel:
festǝl (L271p Venlo)
|
Steeds terugkerende verzwering of verettering, in de maanstapel en in de oren, te wijten aan een te warme, bedompte stal en onvoldoende huidverzorging. Door schuren en wrijven onststaan kale of bloedige verdikkingen waarop korsten komen. [N 8, 90t]
I-9
|