26420 |
molenrad, molenwiel |
molenrad:
mø̄lǝrāt (L271p Venlo
[(meervoud: mø̄lǝrājǝr)]
),
tandrad:
tantrāt (L271p Venlo
[(meervoud: tantrāt)]
)
|
Algemene benaming voor elk van de tandwielen in een molen. [A 43, 4]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
molshoop:
(mv mǫlshø̜i̯p)
mǫlshǫu̯p (L271p Venlo),
moutwormshoop:
(mv mōtwǫrǝmshø̜i̯p)
mōtwǫrǝmshǫu̯p (L271p Venlo)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
33557 |
molsla |
pissebedden:
WLD
pissəbèddə (L271p Venlo),
stobbe:
stoebe (L271p Venlo)
|
De bladeren van een paardebloem die onder een molshoop gee en mals blijven en die als sla gegeten worden (molsla, suikerij, veldsla, platter). [N 82 (1981)]
I-7
|
21598 |
mompelen |
grieken:
vgl. Venlo Wb. (pag. 138): greke, de pest in hebben.
greeke (L271p Venlo),
mompelen:
mómpələ (L271p Venlo),
mômpele (L271p Venlo),
mopperen:
moppere (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
mópərə (L271p Venlo),
morren:
mórrə (L271p Venlo)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17858 |
mompelend heen en weer draaien |
bromberen:
bròmbèrə (L271p Venlo),
grommelen:
grommele (L271p Venlo)
|
Mompelend heen en weer draaien (moesjanken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17758 |
mond |
mond:
mond (L271p Venlo),
mu.nt (L271p Venlo),
mund (L271p Venlo)
|
mond [RND], [SGV (1914)] || monden [SGV (1914)]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
mond- en klauwzeer:
mond- en klauwzeer (L271p Venlo)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
22684 |
mondharmonica |
mondmonica:
moͅndmōnikā (L271p Venlo),
moͅntmōnikā (L271p Venlo),
monica:
monika (L271p Venlo)
|
Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] || Mondharmonika.
III-3-2
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
aməzy(3)̄r (L271p Venlo),
feep:
feep (L271p Venlo)
|
2. Mondstuk van muziekinstrument. || Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
hap:
(bij voedsel).
einen hap (L271p Venlo),
mondvol:
móntvòl (L271p Venlo),
slok:
(bij vloeistof).
eine sloek (L271p Venlo)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|