20282 |
navelbandje |
navelbandje:
navelbendje (L271p Venlo)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
naef (L271p Venlo),
#NAME?
nèf (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
neen
naef (L271p Venlo),
naëf (L271p Venlo)
|
neef || neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L271p Venlo),
nete (L271p Venlo),
nèet (L271p Venlo),
idiosyncr.
neet (L271p Venlo)
|
neet [SGV (1914)] || neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoger:
neegenuichər (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
negenuiger (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
negenoog:
negenaug (L271p Venlo),
steenpuist:
steinpōēs (L271p Venlo)
|
Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)] || negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21475 |
neger |
zwarte, een -:
zwarte (L271p Venlo)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
neme (L271p Venlo),
pakken:
pakke (L271p Venlo)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|
24042 |
neomist |
neomist (<gr.):
neomist (L271p Venlo)
|
Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32853 |
nerf van de weide |
erf:
ɛrǝf (L271p Venlo)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
WLD
nerf (L271p Venlo),
nèrf (L271p Venlo),
nerven:
nerve (L271p Venlo)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30801 |
nerfkant |
nerf:
nɛrf (L271p Venlo)
|
De kant van de huid waar het haar heeft gezeten. [N 60, 3a; N 60, 3c; N 36, 2a]
II-10
|