32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronden:
ondǝrgrondǝ (L271p Venlo)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
ondergronder:
ondǝrgrondǝr (L271p Venlo)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ǫndǝrhām (L271p Venlo)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
(o; bijna oo).
onderhands (L271p Venlo)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
ein schoën hêmp (L271p Venlo),
haemp (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
hemp (L271p Venlo),
(ê langer aanhouden).
hêmp (L271p Venlo)
|
hemd [SGV (1914)] || Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
combin (fr.):
cómbinee (L271p Venlo),
kómmenee (L271p Venlo),
kieltje:
keelke (L271p Venlo),
onderrok:
onderrok (L271p Venlo),
ônderrok (L271p Venlo)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)] || onderrok
III-1-3
|
25492 |
onderkant van het brood |
onderkant:
ondǝrkant (L271p Venlo)
|
[N 29, 54b; monogr.]
II-1
|
29059 |
onderkraag |
onderkraag:
ondǝrkrāx (L271p Venlo)
|
Het onderste gedeelte van de kraag dat niet in het zicht komt. Het materiaal voor de onderkraag is doorgaans dunne maar dichtgeweven stof. Traditioneel wordt hiervoor kleermakersvilt gebruikt (Het Beste Naaiboek, pag. 389). [N 59, 121b]
II-7
|
19395 |
onderkussen, peluw |
beddenpulf:
Verklw. beddepölfke
beddepölf (L271p Venlo),
bedpulf:
bedpölf (L271p Venlo),
kopkussen:
kopkösse (L271p Venlo),
pulf:
pölf (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
pøͅlf (L271p Venlo),
Verklw. pölfke
pölf (L271p Venlo),
voetpulf:
vootpölf (L271p Venlo)
|
hoofdpeluw || Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)] || peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
18177 |
ondermuts |
ondermuts:
ondermuts (L271p Venlo),
òndermuts (L271p Venlo)
|
mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts] [N 26 (1964)]
III-1-3
|