21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rikdom (L271p Venlo)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21609 |
rijksdaalder |
rijks:
riks (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
rijksdaalder:
rikdaalder (L271p Venlo),
twee vijftig:
twiëvieftig (L271p Venlo)
|
rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
veldwachter:
veldwachter (L271p Venlo),
véltwágtər (L271p Venlo)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
sjanderm (L271p Venlo),
marechaussee (<fr.):
màrsjəsjee (L271p Venlo)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (L271p Venlo)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
grijsvriezen:
griës gevroren (L271p Venlo)
|
rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
dauw:
dauw (L271p Venlo),
rijm:
riem (L271p Venlo),
rijp:
d’r hingk rièp aan de buim (L271p Venlo),
riep (L271p Venlo),
rièp (L271p Venlo)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)] || vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
rijs:
rieser (pl) (L271p Venlo),
riezer (L271p Venlo),
riezer (pl) (L271p Venlo),
ie lang
ries (L271p Venlo)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
25584 |
rijskast |
rijskast:
rīskas (L271p Venlo)
|
De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37]
II-1
|
20603 |
rijstebrij |
potjebeuling:
Syst. WBD
pöotjebeuling (L271p Venlo),
rijstepap:
riestepap (L271p Venlo),
rièste... = rijste....... zoals rièstepap
rièstepap (L271p Venlo),
Syst. WBD
riestepap (L271p Venlo),
rièstepap (L271p Venlo),
stijve rijst:
Syst. WBD
stiëve riës (L271p Venlo),
stijve rijst met pruimpjes:
stiève riès met pruumkes (L271p Venlo)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || gekookte paprijst met pruimpjes || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] || rijstepap
III-2-3
|