20819 |
roeren |
roeren:
reure (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
20610 |
roerom |
potjebuil:
pötjebuul (L271p Venlo)
|
roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25088 |
roest |
roest:
roes (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
rŏĕs (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25084 |
roesten |
roesten:
(Verroeste).
roeste (L271p Venlo)
|
roesten [SGV (1914)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
roestplek:
roesplek (L271p Venlo),
vuur:
Verklw. veurke
veur (L271p Venlo)
|
Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] || zwarte puntjes in vochtig opgeborgen wasgoed
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
root (L271p Venlo)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19865 |
roet2 |
roet:
root (L271p Venlo)
|
roet
III-2-1
|
21363 |
roezemoezen |
fluisteren:
Van Dale: fluisteren, 1. zacht, nauwelijks hoorbaar spreken, nl. zo dat de stembanden niet trillen; - 2. bedektelijk zeggen, vertellen...
flūūstərə (L271p Venlo),
roezemoezen:
Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.
roezemoeze (L271p Venlo),
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
smiespele (L271p Venlo),
swiespele (L271p Venlo)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] || roezemoezen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21095 |
rog |
rog:
rog (L271p Venlo),
WLD
rog (L271p Venlo),
ròg (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)]
III-2-3
|
32976 |
rogge |
rog(ge):
rǫx (L271p Venlo)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|