31811 |
schaafblok |
voorgreep:
vø̄rgrēp (L271p Venlo)
|
Het min of meer rechthoekige blok van de houtschaaf waarin de schaafbeitel met een spie wordt vastgezet. Zie ook afb. 31a. [N 53, 54c; monogr.]
II-12
|
31869 |
schaafgolf |
onvlak geschaafd:
onvlāk ˲gǝsxāf (L271p Venlo)
|
Oneffenheid in het geschaafde hout, bestaande uit een te diep of te ondiep geschaafde plek. [N 53, 123]
II-12
|
31870 |
schaafmachine |
schaafmachine:
sxāfmǝšin (L271p Venlo)
|
De algemene benaming voor de machine waarmee hout mechanisch wordt geschaafd. Er bestaan verschillende schaafmachines, zoals de vlakbank, de vandiktebank en de viervlakmachine. Zie ook deze lemmata. [N 53, 85a]
II-12
|
32294 |
schaafmes voor de binnenrand |
kuiper(s)mes:
kȳpǝrsmɛts (L271p Venlo)
|
Een mes met een verhoudingsgewijs klein, gebogen blad en twee handvatten dat wordt gebruikt voor het vlakmaken van de binnenrand van een vat. Zie ook afb. 220 en het volgende lemma. [N E, 35c; N E, 36; A 32, 4; monogr.]
II-12
|
31817 |
schaafspie |
spie/spij:
spi (L271p Venlo)
|
De houten spie waarmee schaafbeitel en keerbeitel in het houten schaafblok worden vastgeklemd. Zie ook afb. 31e. [N 53, 54h; monogr.]
II-12
|
31808 |
schaafstreek |
schaafstreek:
sxāfstrēk (L271p Venlo)
|
Een strijkende beweging met de schaaf over het hout. [N 53, 121]
II-12
|
31812 |
schaafzool |
zool:
zǭl (L271p Venlo)
|
De onderzijde van een houtschaaf. Afhankelijk van het soort schaaf en de werkzaamheden die ermee moeten worden uitgevoerd, is de zool vlak, bol, hol of geprofileerd. Zie ook afb. 31b. [N 53, 54a; monogr.]
II-12
|
19507 |
schaal |
komp:
zonder deksel.
kômp (L271p Venlo),
schaal:
schoal (L271p Venlo),
bv. groentenschaal met deksel.
schaal (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
Verklw. schaelke
schaal (L271p Venlo),
Verklw. schäölke
schaol (L271p Venlo)
|
schaal [SGV (1914)] || schaal; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23631 |
schaalcollecte |
extra schaalcollecte:
extra schaolkollekte (L271p Venlo),
schaalcollecte:
schaolcollecte (L271p Venlo)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)] || Een schaalcollecte, een collecte voor een bijzonder doeleind, waarbij met neen open schaal werd rondgegaan [schaolkollekt?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31714 |
schaaldeel |
schaalstuk:
sxālstøk (L271p Venlo)
|
Wanneer een boomstam in de lengte in een aantal delen wordt gezaagd, zijn het onderste en het bovenste deel aan één zijde met schors bedekt. Men noemt die beide delen de schaaldelen. Zie ook afb. 11. [N 50, 51a; L 42, 18; monogr.]
II-12
|