19501 |
schuifgrendel |
grendel:
grendǝl (L271p Venlo),
schoude:
schaai (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
schaaij (L271p Venlo),
schaaj (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
sxāj (L271p Venlo),
schuif:
schoèf (L271p Venlo),
schūūf (L271p Venlo)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)] || Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9, III-2-1
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
biechtschuif:
biechschuuf (L271p Venlo),
schuif:
schoef (L271p Venlo)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32009 |
schuiflat van de bankschroef |
wangleider:
waŋlɛjǝr (L271p Venlo)
|
Een van gaten voorziene houten of ijzeren lat onder aan de bankschroef die ervoor zorgt dat de lip van de bankschroef evenwijdig met de poten van de werkbank blijft. Een pin die door een van de gaatjes van de lat wordt gestoken, voorkomt dat de lip tijdens het klemmen schuin kan trekken. Zie ook afb. 113. [N 53, 208f]
II-12
|
25230 |
schuilgaan van de maan |
verbergt zich:
Nb. "De maan baait"kennen wij niet. Wij zeggen b.v. het bovenvermelde.
de maon verbörg zich achter de wolke (L271p Venlo),
zit achter de wolken:
De maan baait"kennen wij niet. Wij zeggen b.v. het bovenvermelde.
de maon zit achter de wolke (L271p Venlo)
|
baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
schuume (L271p Venlo)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
schuumläpel (L271p Venlo),
schuumlêpel (L271p Venlo),
schuûmlaepel (L271p Venlo),
sxymlēͅpəl (L271p Venlo),
Verklw. schoèmlaepelke
schoèmlaepel (L271p Venlo),
Verklw. schuumlaepelke
schuumlaepel (L271p Venlo),
schuimspaan:
schuûmspaan (L271p Venlo),
schümspaon (L271p Venlo)
|
schuimspaan [SGV (1914)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31791 |
schuin afzagen |
aanschuinen:
ānsxȳnǝ (L271p Venlo)
|
Een stuk hout, en meer in het bijzonder een keper aan het uiteinde schuin afzagen. Een keper is een soort balkje dat vooral in kapconstructies wordt gebruikt. Zie ook het lemma ɛribhoutɛ in deze aflevering en het lemma ɛkeperɛ in WLD ii.9, pag. 107.' [N 53, 23c]
II-12
|
31955 |
schuin spijkeren |
schuin nagelen:
sxȳn nē̜gǝlǝ (L271p Venlo),
trekkend nagelen:
trękǝnt nē̜gǝlǝ (L271p Venlo)
|
Een spijker schuin in het hout slaan met als doel de delen vaster tegen elkaar aan te drijven. [N 53, 152c]
II-12
|
21370 |
schuld |
schuld:
schuld (L271p Venlo)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
schöldig (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] || schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|