20962 |
selderij |
selderdie:
selderdie (L271p Venlo),
selderie:
selderie (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
WLD
selderie (L271p Venlo),
seldərīē (L271p Venlo)
|
selderij || Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
19778 |
sering |
kruidnagel:
kroednagel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kroèdnagel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
-
kroednagel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
kroednagels (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
kRoetna:gəl (L271p Venlo),
kRoetna:gəl* (L271p Venlo),
kroetnagel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
seringen
kroèdnagel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
sering:
-
sering (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
[DC 17 (1949)] [DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [DC 60a (1985)], [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
19401 |
servies |
servies:
serviès (L271p Venlo),
serviês (L271p Venlo)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)] || servies
III-2-1
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
canapèkleedje:
kánnepeekledje (L271p Venlo),
dekje:
dekske (L271p Venlo)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)] || sierkleedje
III-2-1
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
neusdoek:
nuisdook (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20879 |
sigaar |
flambouw:
flambouw (L271p Venlo),
sigaar:
Verklw. sigaerke
sigaar (L271p Venlo)
|
dikke sigaar || sigaar
III-2-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
pijpje:
piepke (L271p Venlo),
roortje:
reurke (L271p Venlo),
sigarenpijpje:
sigaarepiepkə (L271p Venlo),
sigarepiepke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
səgààrəpiepkə (L271p Venlo),
sigarettenpijpje:
segrééttəpīēpkə (L271p Venlo)
|
metalen buisje in pijpeschacht || sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20880 |
sigaret |
bies:
Verklw. beeske
bees (L271p Venlo),
snirk:
Verklw. snierkske
snierk (L271p Venlo)
|
sigaret
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijsje:
sieske (L271p Venlo)
|
sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28694 |
sikkel |
(het/de) kromme:
krom (L271p Venlo),
kromme zeis:
krǫm zęi̯s (L271p Venlo),
sikkel:
sekǝl (L271p Venlo)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|