31818 |
slagknop |
beitellosser:
bęjtǝllǫsǝr (L271p Venlo)
|
De hardhouten of ijzeren knop op sommige schaven die dient om de schaafbeitel en keerbeitel fijner af te stellen en de schaafspie los te slaan. Zie ook afb. 31f. [N 53, 54e]
II-12
|
34593 |
slagschei |
slagschei:
slāxsxęi̯ (L271p Venlo)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|
24375 |
slak |
slak:
slak (L271p Venlo),
slek (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg.
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slakkehuske (L271p Venlo),
slekkehuuske (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
slekkehüske (L271p Venlo),
slekkenhuuske (L271p Venlo),
slekəhŭŭske (L271p Venlo)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
serpent:
WLD
sèrpént (L271p Venlo),
slang:
slang (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
WLD
slang (L271p Venlo),
sláng (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] || slang
III-4-2
|
31930 |
slangboor |
slangenboor:
slaŋǝbǭr (L271p Venlo),
spiraalboor:
spirālbǭr (L271p Venlo)
|
Een boorijzer voor hout dat uitloopt op een scherpe centerpunt met daaromheen twee voorsnijders en eventueel twee gutsjes. De schacht is voorzien van een enkele of een dubbele spiraal die niet snijdt, maar dient om het boorsel uit het boorgat te verwijderen. Met dit boorijzer kan men zeer nauwkeurig boren. Zie ook afb. 74a. [N 53, 165; N G, 31b; monogr.]
II-12
|
17553 |
slank |
slank:
slànk (L271p Venlo),
smal:
smaal (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17835 |
slaperig |
dommelig:
daemelig (L271p Venlo),
slaperig:
slaoperich (L271p Venlo),
slaoperig (L271p Venlo),
slaöperig (L271p Venlo)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20647 |
slappe koffie |
larie:
Syst. WBD
laarie (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
leut:
läöt (L271p Venlo),
zauwel:
zauwel (L271p Venlo),
Syst. WBD
sauwel (L271p Venlo)
|
(slappe) koffie || Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] || te slappe koffie of thee
III-2-3
|
25216 |
slecht dragend ijs |
dun ijs:
dun ies (L271p Venlo),
het houdt nog niet:
ut held nog neet (L271p Venlo),
slecht ijs:
slèch îês (L271p Venlo),
windijs:
wind iës (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
wind îês (L271p Venlo)
|
ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] || slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|