18022 |
slijm |
slijm:
sliem (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
sliĕm (L271p Venlo),
slīēm (L271p Venlo),
zever:
zijver (L271p Venlo)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
slever:
slɛi̯vǝr (L271p Venlo)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|
34163 |
slijmblaas |
knoei:
knui̯ (L271p Venlo)
|
Gelei-achtige afscheiding uit de schede vóór het kalven. [N 3A, 37]
I-11
|
25352 |
slijpstaal |
slijpstaal:
sli.pstǭl (L271p Venlo)
|
Een ± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.]
II-1
|
25353 |
slijpsteen |
oliesteen:
ǭ.listęjn (L271p Venlo),
slijpsteen:
sli.pstęjn (L271p Venlo),
slīpstęjn (L271p Venlo),
zandsteen:
zantstęjn (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
De ronde steen die om een as in een draaiende beweging wordt gebracht met behulp van een zwengel. Hij dient voor het slijpen van onder meer beitelbladen. Zie ook afb. 71. Vroeger hing de steen voor de helft in een bak met water en werd hij handmatig voortbewogen. Als slijpsteen werden natuurlijke steensoorten gebruikt. Tegenwoordig wordt vooral gewerkt met elektrisch aangedreven slijpmachines waarin kunstmatig gevormde slijpstenen bevestigd kunnen worden. Zie ook het lemma ɛslijpsteenɛ in Wld II.11, pag. 76.' [N 53, 49a; monogr.] || Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.]
II-1, II-12
|
29115 |
slijtplek |
sleet:
slēt (L271p Venlo),
versleten plek:
vǝrslītǝ plɛk (L271p Venlo)
|
Plaats waar een stof gesleten of doorgesleten is. [N 62, 44; MW]
II-7
|
20502 |
slikken |
doorslokken:
doorslōēkə (L271p Venlo),
slikken:
slikke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
slikkə (L271p Venlo),
slokken:
slŏĕke (L271p Venlo)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
goed bij:
dae is waal good bèj (L271p Venlo),
rap:
rap (L271p Venlo),
ràp (L271p Venlo),
schlau (du.):
slauw (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
schrander:
schràndər (L271p Venlo),
slim:
slum (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
snugger:
snugger (L271p Venlo),
vlot:
vlót (L271p Venlo)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || pienter || schrander [SGV (1914)] || slim || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
gare, een -:
gare (L271p Venlo),
gewiekste, een -:
gewieksde (L271p Venlo),
gladdekker:
gladdekker (L271p Venlo),
gladjanus:
gladjanus (L271p Venlo),
kloekschieter:
verouderd woord; mar.: cf. s.v. "schete"= schieten!
klookscheter (L271p Venlo),
kloekschijter:
mar.: cf. schièter = bangerik
klookschièter (L271p Venlo),
schlauberger (du.):
slauwberger (L271p Venlo),
slimmerik:
slummerik (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
slummərik (L271p Venlo)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || slimmerd || slimmerik
III-1-4
|
28662 |
slingeren |
slingeren:
sleŋǝrǝ (L271p Venlo)
|
Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.]
II-6
|