30222 |
sluitplank |
sluitplank:
slū.tplaŋk (L271p Venlo)
|
De plank die als laatste bij de aanleg van een houten vloer wordt geplaatst. [N 54, 133]
II-9
|
32077 |
sluitring |
rivet:
rǝvɛt (L271p Venlo),
rondelle:
rondɛl (L271p Venlo),
sluitring:
slū.treŋk (L271p Venlo)
|
Rond metalen schijfje met in het midden een gat, dat onder een moer of de kop van een schroef wordt gelegd om het drukoppervlak te vergroten. [N 54, 37c; N 100, 18 add.; monogr.]
II-12
|
20168 |
sluitspeld |
sluitspeld:
slōētspèlt (L271p Venlo),
toespeld:
toe speld (L271p Venlo),
veiligheidsspeld:
veiligheidsspeld (L271p Venlo),
zekeringsspeld:
zekeringsspelt (L271p Venlo)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)] || veiligheidsspeld
III-2-2
|
17704 |
sluitspier van de aars |
poeper:
poeper (L271p Venlo)
|
spier die de aarsopening sluit [rem] [N 10c (1961)]
III-1-1
|
33459 |
sluitstang boven aan een poortvleugel |
schoude:
sxāi̯ (L271p Venlo)
|
Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b]
I-6
|
30116 |
sluitsteen |
sluitsteen:
slūtstęjn (L271p Venlo)
|
De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.]
II-9
|
32050 |
sluitwig |
spie:
spi (L271p Venlo)
|
Wanneer de pen bij een open pen-en-gatverbinding uitsteekt, wordt hij met behulp van een wig vastgezet. Zie ook afb. 139. Door de wig te verwijderen, kan de verbinding weer uit elkaar genomen worden. [N 54, 61]
II-12
|
20491 |
slurpen |
slobberen:
sloebere (L271p Venlo),
slŏĕbere (L271p Venlo),
slurpen:
slurpe (L271p Venlo),
slèùrpe (L271p Venlo),
slörpe (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
slöRpe (L271p Venlo),
slörpə (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19364 |
sluwe persoon |
filou (fr.):
filo (L271p Venlo),
linkerik:
linkərik (L271p Venlo),
praatjesmaker:
praatjesmaeker (L271p Venlo),
schlauberger (du.):
slauberger (L271p Venlo),
slouwberger (L271p Venlo)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)] || slimme vogel || sluw persoon
III-1-4
|
17741 |
smaak |
smaak:
smaaak (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
smaak (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|